Dit artikel is gepubliceerd in samenwerking met het Marshall Project .
“Domme motherfucker,” zei ik door mijn verbeten tanden terwijl ik een van mijn beste vrienden aanviel.
“Wat!” Schop.
“Dacht! Jij!” Schop. Schop.
“Wel niet?!” Schop.
“Heb je dan niets geleerd?!” Schop. Schop. Schop…. Schop.
Videos by VICE
Mijn vriend deed zijn best om zichzelf te beschermen tegen mijn klappen, en me ervan te weerhouden om zijn pas geschoren hoofd en gezicht te raken. Mijn laarzen lieten roze striemen achter op zijn bleke gezicht. Pas toen ik pauzeerde om weer op adem te komen, realiseerde ik me dat hij aan het huilen was, “Stop alsjeblieft. Ik zal het niet meer doen, ik zweer het!”
Je vraagt je misschien af waarom ik zo woest was geworden. Eerder had die vriend, ook een skinhead, een afstandsbediening gestolen uit de cel van een andere gevangene, zodat hij een pakje sigaretten kon krijgen van een zwarte man. In mijn hoofd deed hij dus twee dingen fout: hij had gestolen van een witte man, en hij werkte met de vijand.
Nu lag hij in foetushouding aan mijn voeten tussen de wasbak en het toilet, op de grond van onze gedeelde gevangeniscel, terwijl hij me smeekte om te stoppen met slaan. De verschrikking in zijn blauwe ogen was zo intens dat ik weg moest kijken.
Op dat moment zag ik mijn reflectie in de spiegel, en in de gevangenis is dat een beschadigde plaat van roestvrij staal. Ik schrok van mijn gezicht.
Ik zag de persoon die me had geterroriseerd in mijn jeugd. De man die me altijd vertelde dat ik ‘het niet nog een keer moest vergeten.’ De man die me ervan verzekerde dat het ‘hem meer pijn zou doen dan mij’, dat het voor ‘mijn eigen bestwil’ was. Ik had nooit gedacht dat al die ‘lessen’ van mijn stiefvader nog ooit naar boven zouden komen.
Ik was de oudste van drie kinderen. Ik had hoogblond haar, blauwe ogen en ik leek sprekend op mijn vader. Het feit dat ik de zoon van iemand anders was, maakte mijn stiefvader vaak boos. Hij probeerde deze ‘straf’ te benadrukken in de vorm van lijfstraffen. Hij liet speciale, op maat gemaakte laarzen maken. Hij had in de schoenen van maat 49 een stevig handvat gebouwd, en gaten in de zolen geboord om het beter te kunnen laten luchten. Hij nam zijn nieuwe aankoop mee naar huis zodat hij het kon introduceren aan mijn rug. Die laarzen hebben mijn rug zo vaak ontmoet, en zo meedogenloos, dat zelfs mijn stoïcijnse oma ervan schrok als ze de wonden en sneeën onderaan mijn rug en aan de bovenkant van mijn dijen zag. Vervolgens behandelde ze de wonden met peroxide en smeerde ze er zalf op zodat ik gewoon rechtop kon zitten op school en mensen niet teveel vragen aan me zouden stellen.
Ik was zo in de war over de betekenis van liefde en zorgzaamheid. De persoon die mij zo hard disciplineerde was ook degene die me onderdak en eten bood, verjaardagsfeestjes voor me organiseerde en geweldige cadeaus aan me gaf. Hij leerde me om te vissen en om te lachen. Op zondagen keek ik samen met de man die ik ‘papa’ noemde de hele middag naar de Cleveland Browns – een American Footballteam -, toen ze nog wedstrijden wonnen. Maar als ik een slokje van zijn tweeliterfles cola nam, en hij betrapte me, dan zou hij ‘er wat verstand bij me inslaan.’
Hier was ik dan, al die jaren later, en ik deed mijn vriend precies hetzelfde aan. Een bendelid van de skinheads in de gevangenis – mijn broer, voor wie ik meer liefde voelde dan mijn eigen vlees en bloed, want we hadden twee jaar lang een gevangeniscel gedeeld. Een jonge man, voor wie ik vaker mijn leven op het spel had gezet, en die ik nu zonder genade aan het aanvallen was.
Het moment dat ik mijn reflectie in de roestvrijstalen spiegel zag schrok ik zo erg, dat ik het gevoel kreeg dat ik geen andere keuze had. Ik moest een van de grootste beslissingen van mijn leven in de gevangenis maken: ik moest de skinheads verlaten.
Ik had me al vrij snel aangesloten bij de bende. Toen ik op 22-jarige leeftijd in de gevangenis terecht kwam, was ik een blonde jongen met blauwe ogen die misschien 65 kilogram woog. Om te zeggen dat ik een doelwit was, of in ieder geval iemand die op een doelwit leek, is voor de hand liggend. De maximaal beschermde gevangenis waar ik in terecht kwam was gevaarlijk.
Nadat ik voor de vierde of vijfde keer op een gewelddadige manier was aangevallen, vertelde iemand me dat het slim zou zijn om me aan te sluiten bij mijn eigen soort. Hij zei dat het voor mijn eigen bestwil zou zijn als ik niet langer zo’n overloper zou zijn.
Als ik heel eerlijk ben, had ik geen idee dat mijn liefde voor hiphop of Stacey Dash me een verrader van mijn ras maakte. Maar mijn behoefte aan veiligheid en gemoedsrust overheerste al het andere. En zodoende werd ik lid van de witte racistische gevangenisbende.
De jaren die daarop volgde probeerde ik mijn veiligheid te verdienen door drugs te verkopen, gokpraktijken te organiseren, de zwakkeren af te persen (het maakte niet uit of ze wit, zwart of bruin waren), en de oorlog aan ze te verklaren als reactie op een schuld van vijf euro, of als ik vond dat ze respectloos tegen me waren.
Bijna tien jaar lang ben ik bezig geweest om de ladder te beklimmen van een bende die langzaamaan mijn surrogaatfamilie begon te worden, mijn voornaamste en misschien zelfs enige bron van liefde en steun voor de dertig jaar waarvoor ik was veroordeeld. Elke dag hing ik met mannen die net zo bang waren als ik, maar ook net zo bereid waren om te bewijzen dat ze helemaal niet bang waren, door op bevel genadeloos iemand in elkaar te timmeren.
Dus toen ik de bende verliet, deed ik ook afstand van een familie – ook al was die familie hartstikke disfunctioneel. Ik nam afscheid van de identiteit die ik had gevormd en ontwikkeld, en ik eindigde in een van de gevaarlijkste toestanden binnen een gevangenis: alleen.
Ik liep weg, en werd uiteindelijk verplaatst naar een andere gevangenis, zonder enig idee over wie ik was of wie ik zou zijn nu ik niet langer een lid van de bende was. Maar de angst voor het onbekende was minder gruwelijk dan het besef van wie ik was geworden.