In deze serie gaat fotograaf Latoya van der Meeren samen met een VICE-schrijver terug naar de plek waar hij of zij opgroeide, om een tour te krijgen langs de plekken vol warme herinneringen, ongemak en betekenis. In de eerste aflevering gaat Rik terug naar Assen.
Als je niet uit het Noorden komt, zijn er twee dingen waar je Assen van zou kunnen kennen. Dat zijn de motorraces op het TT-circuit, het grootste sportevenement van Nederland, en de eerste aflevering van Probleemwijken – die waarin Geert in zijn ondergoed door de brievenbus aan zijn buren vraagt of ze niet een keer verkracht willen worden. Sommige Assenaren zullen opmerken dat Herman Brood er een tijdje rondhing, of dat het ooit de zomerresidentie van Koning Lodewijk was, maar dat zijn niet bepaald de weetjes waar je een kroeg mee op z’n kop zet.
Assen, de hoofdstad van Drenthe, is een stadje met 62.000 inwoners: een mengeling van NAM-medewerkers, boeren, 6% niet-westerse allochtonen, Valentino Rossi-fans, en vooral veel doodgewone, hardwerkende Drenten. Ook de families van de Molukse treinkapers woonden rondom Assen, maar dat onderwerp werd op school vermeden. Assen heeft geen hogeschool of universiteit, geen poppodium, en de bekendste persoon die we ooit hebben voortgebracht is Enzo Knol.
Videos by VICE
Hoewel ik in Assen geboren ben liggen mijn familiewortels niet in het veen, en kan ik mezelf ook geen ware zanddrent noemen. M’n ouders komen uit het oosten – waar Drenthe geen deel van uitmaakt zoals iedereen in de Randstad denkt – en verhuisden voor mijn vaders werk naar Assen. Hij is ondertussen weg uit Drenthe, maar mijn moeder woont nog in het huis waar ik geboren werd. M’n vader verliet het huis als eerste, toen mijn zus, en uiteindelijk ikzelf.
Onze buurt had iets idyllisch. De Wallen, een gezellig klein buurtje vernoemd naar de beboste geluidswallen die ons van de buitenwereld scheidden, waarop we hutten bouwden en legertje speelden. Binnen de wallen kende iedereen elkaar. In de zomer draaide het in mijn straat om flessenvoetbal en watergevechten, in de winter om vuurwerk en sneeuwballengevechten. Die gingen er zo hard aan toe dat ik op school niet meer mee mocht doen. Bij ons was het normaal om je ijsballen in de vriezer aan te laten sterken, op school niet. Veel dingen gingen bij ons een tandje groffer, wat soms slecht vertaalde naar de buitenwereld.
Tussen mijn straat en de buurt waar de NAM haar werknemers huisvestte, lag een jeugdopvang voor moeilijk opvoedbare jongeren, met de verwarrende naam ‘Ons Huis’. Daar woonde een reus van een knaap met een bijzonder schrille stem, die de buurt terroriseerde met horrorverhalen over dode kinderen, of soms gewoon tegen je begon te gillen in de supermarkt. Op een dag had iemand na voetbaltraining bedacht om eieren op zijn moeders huis te gooien, maar op een of andere manier zag hij ons aankomen, en joeg hij ons de bosjes in, wat de wilde verhalen rondom zijn bestaan alleen maar deed toenemen. Wilde verhalen waren er veel, ook de smiley-bende en de vatos locos zouden zich regelmatig bij het lokale winkelcentrum verzamelen.
Als kind viel er nog meer dan genoeg te beleven. In de ontdekkingskamer van het Drents Museum leer je leven als een oer-Drent, en kon je je voorouders leren kennen in de vorm van de veenlijken. Het hoogtepunt van het museum is het meisje van Yde, dat kinderen massaal nachtmerries opleverde als een soort lokale karbonkel. Een andere publiekstrekker was het verkeerspark – dat nu volledig overgroeid is en gretig bezocht wordt door urban explorers – waar je zoveel friet, frikandellen (mijn record was 9) en ijs kon kanen als je wilde, en in kleine jeeps mocht scheuren als je lang genoeg was. En dan had je nog het subtropisch zwemparadijs van Hennie van der Most, compleet met Oriëntaals thema (beelden van sumoworstelaars en draken), waar het op latere leeftijd een rite de passage werd om seks te hebben in de kleedhokjes of stroomversnelling.
Mijn ouders waren vooral dol op de natuur in hun nieuwe stad. Wandelingen langs de beekjes van de Drentsche Aa of de bloeiende heide van het Balloërveld. Mijn idee van natuur was meer gebaseerd op helikoptershots van National Geographic. Kabbelende beekjes vond ik niet spannend genoeg, en hunebedden waren vooral leuk om op te klauteren. Ondertussen mag dat niet meer. Mensen hadden het altijd over hoe heerlijk stil het wel niet was in Drenthe, maar stilte was zo’n beetje het laatste waar ik zin in had.
Wellicht droeg het gebrek aan spanning toe aan mijn drang om te rellen. Op de basisschool lag ik zoveel mogelijk dwars. De leraren noemden mijn vriendengroepje ‘FC Negatief’, omdat ik de schoolreisjes suf vond, en het bijbehorende linedancen genant. Omdat de fysieke puberteit rijkelijk op zich liet wachten, maakte dat me een vervelend klein ventje.
Echt op mijn plek voelde ik me er nooit. Assen is – of was, in ieder geval – een plek waar rode schoenen voor wijven zijn, en hiphop voor nepnegers. Die Rutte-esque mentaliteit verveelde me enorm, maar toch internaliseerde ik hem ook. Ik zag tot mijn zestiende bijna niks omdat ik geen brillenjood wilde zijn, en stopte met skaten toen ik naar de middelbare school ging, om het potentiele etiket van ‘kankeralto’ bij die nieuwe start te vermijden. Na twee jaar stoer doen in de brugklassen besloot ik dat dat toch ook niet echt voor me was weggelegd. Ik deed geen moeite meer om te hangen met de populaire kids, nam me voor om een aardiger persoon te worden, begon weer met skaten, en verdween in m’n Xbox.
Veel wilde dingen maakte ik dus niet mee. Ik sprak elke zaterdag met m’n beste vriend af in de Dixons om ons te verwonderen over mp3-spelers met schermen, en steeds verder krimpende telefoontjes. Als ze niks nieuws in de vitrine hadden liggen, gingen we op het dak van een parkeergarage zitten, of ergens in een lege sauna of jacuzzi in de showroom van een meubelwinkel. Verder opties voor vertier bestonden uit het bewonderen van de discolampenverzameling van een andere electronicawinkel, gevechten met yogamatten in sportzaken en toen we oud genoeg waren het ene poolcafé, waar we vervolgens direct elk weekend te vinden waren. Ook was er een korte periode waarin we de grenzen van winkeldiefstal verkenden – die lagen bij bureau Halt.
Jaren later kwam ik erachter dat er wel degelijk mensen waren die met een geprinte ID-kaart naar Amsterdam gingen om daar een eerste pil te nemen, maar die mensen kende ik niet, en dat was in mijn vrienden of mij nog nooit opgekomen. De Randstad voelde zo imponerend dat mijn uitstapjes zich beperkten tot familiebezoek, of een middagje Kalverstraat, met een veilig en vertrouwd einde in de McDonald’s om de cultuurschok van ons af te eten.
Een van de dingen die de jonge tienerharten wel deed bonken was de TT. Het TT-festival is het carnaval van het Noorden, maar dan met doorgehaalde Duitsers en motorongelukken in plaats van prinsen en praalwagens. Die ene week in juni vormt voor bijna iedereen de eerste ouderloze ervaring met het nachtleven. Je stad wordt ineens overspoeld met honderdduizend lompe motorsportfans, dus je loopt zo lang als je ouders toestaan heen en weer tussen de kermis, over de krakende kippenbotten, naar de podia met boerenrock en duizelingwekkende EDM-dj’s.
Combineer dat met al het kijkplezier van motormuizen die hun knokkels kaal slaan op de boksautomaat, vechtpartijen bij de botsauto’s, en allerhande motorstunts, en je hebt de meest enerverende Drentse week van het jaar. Er staan niet voor niets meerdere TT-kunstwerken verspreid door de stad. Mijn vader stuurde ooit zelfs een kerstkaart rond met het TT-logo wat langs de ringweg staat, voor de gelegenheid gedrapeerd met lampjes. Mijn moeder ontvlucht het feestgeweld graag, wat mij de kans bood om mijn seksuele onschuld te verliezen tijdens de TT, op dezelfde vierkante meter waar ik geboren ben – zonder twijfel het meest Assense moment van mijn leven.
Als ik nu in het centrum kom, voelt het alsof alle gebouwen twee verdiepingen verloren zijn. De stilte slaat je om de oren, iets wat je blijkbaar pas leert waarderen als je leven een bepaald punt van chaos bereikt. Toch is het niet ondenkbaar dat het nu stiller is dan toen ik er woonde, want 22 procent van het centrum staat ondertussen leeg, wat Assen de nationaal koploper leegstand maakt. Dit is nog het meest schrijnend in Het Forum, het overdekte deel van het centrum, dat misschien voor een vijfde gevuld is. Er is zo weinig over dat ze de roltrap naar boven eruit hebben gesloopt. Naast de bibliotheek zat daar boven ooit de London, de enige plek waar je kleren kon kopen waar je gegarandeerd voor uitgelachen werd, of je nou van top tot teen in Karl Kani wilde, of een gothic was. Ik kocht er in een korte alto-episode op de basisschool mijn Overzeas-broeken en stekelarmbanden, maar daar groeide ik gelukkig snel overheen.
Ook de twee belangrijkste kroegen en de enige club, Diana, zijn ondertussen gesloten. Die club was minder oubollig dan de naam doet denken. Ik kwam er niet graag, maar je kon er op een mix van Swedish House Maffia en reggaeton prima raketjes drinken, tongen en tegen je tanden geslagen worden. Als je er genoeg van had loonde het vaak om nog even neer te strijken op het muurtje van de rechtbank, tegenover de ingang van de club. Zo zag je soms wat bekenden in gescheurde kleren van de trap gegooid worden, of een bewaker een draaiende karatetrap uitdelen. Op een bijzonder grimmige avond zag ik een jongen van achttien een vrouw van een jaar of veertig gestrekt tegen de vlakte slaan.
Openbare geweldpleging is een populaire hobby in Assen. Ik weet niet of ik ooit uit ben geweest zonder dat er ergens trammelant was, en de verhalen van vrienden die zonder reden van hun fiets werden getrapt zijn eindeloos. Op een of andere manier bleven de broodjes vuist mij grotendeels bespaard. Ik kreeg alleen platte handen omdat ik niet serieus werd genomen, en kende door mijn malafide voetbalclub vaak net de juiste mensen om niet zomaar gebeukt te worden. Zo werd ik na gymles een keer ingesloten op een bruggetje, met de vraag of ik zin had om te zwemmen, tot ik wist op te merken dat we allebei omgingen met dunne Kevin, de grootste randdebiel uit m’n team.
Ik had zelf van jongs af aan van de daken geschreeuwd dat ik niet zoals iedereen naar Groningen zou vertrekken, als de tijd daar was, maar ik deed het uiteindelijk toch. Het comfort van een vergelijkbare cultuur, en de aanwezigheid van al m’n vertrouwde vrienden woog als angstige tiener zwaarder dan een domme niet ingeloste belofte. Groningen was de veilige keuze, de vriendelijkere grote broer van Assen.
Vorig jaar was er veel te doen over een onderzoek dat beweerde dat Noord-Drenthe het gelukkigste deel van het land is. Het gebied zou de hoogste ‘brede welvaart’ hebben, ondanks de leegstand, het achterblijven van de economische groei, en de hoge werkloosheidscijfers. Het Parool stelde hierop de vraag of Amsterdammers niet beter af zouden zijn in Assen. Zelf vroeg ik me af of de onderzoekers niet simpelweg vergeten waren om de boel te corrigeren op het lokale taalgebruik. Want als een Drent aan de grond zit, dan is ‘t eem niet anders. Postcodeloterij gewonnen? Kon minder. Weinig is geweldig of verschrikkelijk; tevredenheid is een groot goed.
Het woord ‘tevreden’ kent in deze regio dan ook een breder gebruik dan in de rest van het land. Een blij persoon is een tevreden snuiter, een speelse hond een tevreden beest, en een geslaagd evenement is een tevreden feest. Als je onderzoek zou doen naar de meest tevreden mensen van het land, weet ik zeker dat je in Drenthe uitkomt. Maar wellicht verklaart dat het geluk en is Drenthe stiekem, onder het harnas van nuchterheid, toch een soort boeddhistisch nirwana.
Achteraf gezien vind ik het jammer dat ik zelf niet wat tevredener was in Assen, en de provinciale kwaliteiten niet wat meer omarmd heb. Ik heb nooit in een zuipkeet gezeten, en ben nog nooit naar de ijsspeedway geweest – de ijsbaan is ondertussen ook gesloten. Ik voelde me pas een Drent toen ik in Amsterdam belandde, tussen de yuppen, avocadorestaurants en mensen die kiemen op brood eten. Langzaam groeide er zo toch ook wat trots, wat leidde tot verwarring bij mijn vrienden in het noorden.
Sindsdien ben ik bezig met een kleine culturele inhaalslag. Niet dat ik nu de discografie van Mooi Wark grijsdraai en alsnog vaste klant ben geworden bij de Jack & Jones, maar toen ik naar Amsterdam verhuisde ging ik voor het eerst in tien jaar weer naar de races met m’n oude maten. Ik heb een domme tatoeage van m’n straatbordje, en terwijl ik dit typ draag ik dezelfde sokken met het logo van het circuit als mijn dikbesnorde buurman Gerard vroeger.
Nu ik meerdere tramlijnen en hordes toeristen voor m’n deur heb zie ik de waarde van de stilte en de Drentse natuur als geen ander. Ik zal niet snel terugverhuizen, maar het idee dat mijn moeder Assen een keer zal verlaten, en ik geen reden meer zal hebben om er te komen, voelt erg vreemd.
Bang dat je iets mist? Begrijpelijk. Daarom hebben we een nieuwsbrief met onze beste stukken, video’s én winacties.